Het belang voor advocaten om de verplichtingen van de preventieve witwaswet na te leven, neemt toe, o.a. door een recente wijziging van het Strafwetboek.
Preventieve witwaswet is van toepassing op alle advocaten
Het is vooreerst een illusie dat niet alle advocaten onder de preventieve witwaswet van 18 september 2017 zouden vallen, maar slechts, ‘wanneer ze de door de preventieve witwaswet geviseerde werkzaamheden zouden stellen’.
Vergis je niet, elke advocaat valt onder de toepassing van de preventieve witwaswet en dient – los van het type werkzaamheden die hij/zij stelt naar cliënten toe – bepaalde verplichtingen na te komen.
De preventieve witwaswet legt o.a en zeker – de volgende verplichtingen op aan alle advocaten:
- het uitvoeren van cliëntenonderzoek (zijnde acceptatie, identificatie en verificatie)
- het opstellen van risicobepalingen. Het is vooral deze vernieuwende verplichting die de nodige aandacht vereist. Zo dient er intern, op kantoorniveau, dienen een aantal risicobepalingen of pasklare te volgen procedures daartoe, voorhanden te zijn:
- een algemene risicobepaling op kantoor-niveau (die dient te allen tijde te kunnen worden voorgelegd in geval van controle
- alsook een pasklaar te hanteren procedure van risicobepaling op cliënt-niveau voor het geval de advocaat een door de preventieve witwaswet geviseerde werkzaamheid zou stellen’
Groter wordende controle en risico op bestraffing in geval van niet-naleving, onder impuls van de EU
Controle en sancties vanuit de EU
Op 20 juli 2021 werden er binnen de EU een aantal voorstellen gedaan om de preventieve witwas-regelgeving te versterken. Eén voorstel was om een centrale antiwitwasautoriteit (op EU-niveau) op te richten.
Deze autoriteit zag het licht op 22 februari 2024, waarbij werd beslist dat deze gevestigd zal zijn in Frankfurt en reeds medio 2025 operationeel zal worden.
De autoriteit zal 400 personeelsleden tellen en zal directe en indirecte bevoegdheden krijgen om toezicht uit te oefenen op meldingsplichtige entiteiten (waaronder ook advocaten), alsook zal deze antiwitwasautoriteit de bevoegdheid hebben om sancties (geldboetes) en maatregelen op te leggen bij ernstige inbreuken, wat vernieuwend is.
Strafrechtelijke vervolging (onder art. 505 Sw.)
Evident blijft parallel de nationale strafrechtelijke regulering voorhanden. Onder de huidige witwaswetgeving (art. 505 Sw.) kunnen (financiële en/of juridische tussen)personen die transacties (helpen) stellen met vermogen dat mogelijks vookomt uit gewone fiscale fraude, mee vervolgd worden.
Enkel die tussenpersonen, die onder de preventieve witwasverplichtingen (van de Wet van 18 september 2017) vallen en kunnen aantonen dat zij zich hieraan hebben geconformeerd, kunnen – voor het 1e en het 3e witwasmisdrijf – genieten van een strafuitsluitende verschoningsgrond, zijnde de zogenaamde ‘escapebepaling’ (met de wetswijziging van 5 februari 2024, vastgelegd in art. 505, lid 3 Sw.).
Het zich conformeren aan de preventieve witwaswet van 18 september 2017, is een middelenverbintenis (waarbij de praktijk zal over de invulling van deze middelenverbintenis nog duidelijkheid zal moeten brengen).
Echter, in de vorige versie (het oude art. 505, lid 3 en 4 Sw.) werd – voor dit conformeren aan de preventieve witwasverplichtingen – slechts verwezen naar de loutere meldplicht, via de stafhouder, aan het CFI (Cel voor financiële informatieverwerking) (art. 28 van de Wet van 11 januari 19993).
Met de wetswijziging van 5 februari 2024, werd dit bovenstaand ‘conformeren’ duidelijk en gevoeliger uitgebreid, nu art. 505, lid 3 Sw. expliciet vereist om zich te conformeren aan de volledige preventieve witwaswet van 18 september 2017. Naast de meldplicht, bevat de preventieve witwaswet – o.a. en zeker – tevens de verplichting tot cliëntonderzoek en de verplichting tot het vastleggen van risicobepalingen (op kantoorniveau en op cliënt-individueel niveau), zoals hierboven gestipuleerd.
Inzet voor de advocatuur: het beroepsgeheim
Op vandaag fungeert de Stafhouder (nog?) als filter tussen de advocaat en een ander (nationaal/ EU) toezichtsorgaan. Dit ter garantie van het beroepsgeheim, waartoe de advocaat gehouden is. Indien een (grootschalig) gebrek aan naleving van de preventieve witwaswetgeving door de advocatuur zou worden vastgesteld door een niet aan de beroepsgroep verbonden orgaan, zou het huidig werken met de Stafhouder, als filter, op de helling kunnen worden geplaatst.
Conformeren aan de preventieve witwaswet op het veld, is de boodschap
Witwasregulering is zodoende geen ver van ons bed show meer voor ‘de advocaat’. Elkeen zal voor zijn eigen praktijk een plan van aanpak dienen voorop te stellen.
Concluderend. De regulering is van toepassing op alle advocaten: niet enkel bezinning, maar wel een concreet plan van remediëring dringt zich dus met urgentie op. De advocatuur dient dan ook dringend en absoluut de preventieve witwaswet op het veld na te leven.
En dit
– om zich gemakkelijk op de strafuitsluitende verschoningsgrond van art. 505, lid 3 Sw. te kunnen beroepen, bij strafrechtelijke vervolging voor het 1e of 3e witwasmisdrijf als derde;
– omdat het nu niet meer de vraag is of er controle vanuit de EU zal komen, maar de vraag is, wanneer deze controle zal komen;
– om – ter bescherming van het beroepsgeheim – de Stafhouder, als filter, niet te verliezen en dus om het beroep niet open te stellen aan een directe inmenging van een ander toezichtsorgaan.
Werk aan de (witwas)winkel dus.
DEEL DIT BERICHT